De Wintraak.



Een stukje van de Pieterpad route is vaak onze favoriet. Langs de zuidkant van Sittard voert de route over een paar kale bulten. Een ervan doet zijn naam alle eer aan en heet de Wintraak. Bij helder weer kun je over het hele prehistorische Maasdal uitkijken. En dat was wat ik vanmorgen wilde doen. Wij (Lucky en ik) vertrokken compleet met rugzak, veldfles, appeltjes en hondenkoekjes. En uiteraard speciaal voor deze gelegenheid de verrekijker.
Na een uurtje speedmars werd voorspoedig het hoogste punt bereikt. Voor de vermoeide Pieterpadgangers is hier een rustbank geplaatst tegen een muur van de achterkant van een nonnenkloostertje. Verder bevindt zich boven op deze bult, door een speling van moeder natuur, een bronnetje. Zelfs met geneeskrachtige werking. Dit was mij bekend en tevens het einddoel van de tocht van vandaag.
Er waren geen incidenten onderweg voorgevallen, we hadden geen conflicten met moutainbikers ed. gehad en tevreden konden we van onze versnaperingen gaan genieten en de dorst lessen. Terwijl ik filosofeerde hoe het mogelijk was dat je hierboven water uit de grond krijgt, terwijl beneden de bodem uitdroogt viel mijn vierbenige maat in slaap. Luid snurkend deed hij in het lange gras zijn tweede ochtenddutje. Aan zijn stuiptrekkingen merkte ik dat hij waarschijnlijk in een dagmerrie verkeerde. Verschrikkelijk zoals hij te keer ging. Hij sloeg met armen en benen en klikkerde met zijn gebit. Slapende honden moet je niet wakker maken. Maar dit was geen slapende hond meer, dit was een ijlende canus die waarschijnlijk achter zijn diner aanzat.
Mijn oog viel op een waarschuwingsbord. Dit was nieuw. Dit had ik nog niet eerder gezien.
”Verboden het water van deze bron te drinken!” stond er op vermeld, onderstreept door een grijnzende doodskop. Godsamme!
De schuld van de boeren, nitraat in het grondwater, vermoedde ik. Een paar meter verder hing nog altijd het oorspronkelijke bord en dat vermelde alle zegeningen die je ten deel zouden vallen als je van dit water drinkt. Verlost worden van zweetvoeten, slechte adem, loopneus, winderigheid, slechte ogen enz. Zoals vaker de laatste tijd was ik een beetje onthutst. De lol om met de kijker over het Maasdal te koekeloeren was er nu een beetje af. Wat blijft er op die manier nog over van ons mooie Limburg? Ik overwoog om alvast maar eens te gaan nadenken over een nieuwe tekst voor ons Limburgs volkslied. Daar moet dan de mestproblematiek, het koeien- en varkensoverschot en de milieuvervuiling door DSM in worden opgenomen. ”Waar in het bronsgroen eikenhout ... ”, kan dan meteen op een CD-tje met een sticker van het bronnetje, in het natuurhistorisch museum opgeborgen worden. Ik draaf door als ik boos ben, sorry.
Mijn onthutsing werd op dat moment verstoord door iemand die aankwam rijden op een scootertje. Waarschijnlijk een blinde, want deze persoon was minimaal 5 borden voorbij gereden waarop vermeld staat dat ieder motorisch vervoer hier streng verboden is, maar misschien komt hij wel heil zoeken voor zijn zieke ogen, giste ik.
De man, ik schatte een midden vijftiger, sprong kwiek van zijn karretje en begon een grote plastic drum los te sjorren. Inhoud 25 liter, las ik. Hij wist wat hij hier kwam doen, had alles goed voorbereid, iedere handgreep verraadde routine, trechter op de drum, emmertje in het bronnetje en vullen die handel. Nogmaals Godsamme! Hier moest ik het fijne van weten.
”Wat doe je met dat water?” informeerde ik nieuwsgierig.
De man wees op het bordje met de opgesomde geneeskrachtige zegeningen.
”Heb ik gelezen,” merkte ik op, ”verklaar je nader.”
”Ik ben afgekeurd”, zei de man, ”WAO-er.”
Ik snapte het, deze man had een ernstige kwaal en vond verlichting door het water. Maar ik moest hem waarschuwen en wees op het bord met de grijzende doodskop.
”Hoe lang denk je met 25 liter te doen?” wilde ik weten. Hij zou beslist niet oud worden.
”Ik drink geen water,” zei de man. ”Je kunt zeggen dat ik allergisch ben voor water”. Hij lachte stiekem. ”Big business,” vervolgde hij. ”Vul ik thuis om in kleine kruikjes met een passend spreukje erop en verkoop ik vervolgens aan mijn klanten.”
Aha, familie van Jomanda, flitste het door mijn kop.
”Man, dat kun je niet maken!” liet ik me ontsteld ontvallen: ”Dat water is niet geschikt voor consumptie” en wees op de grijzende doodskop.
”Precies zei de man,” en lachte weer stiekem, ”dat is nou juist het geheim. Dat is zogezegd de heilzame werking. Als dat er niet stond komt iedereen hier water halen en dan is mijn handel naar de kloten.”
”Verkoop dan gewoon kraanwater,” opperde ik, ”Is een stuk gezonder voor je klanten en ben je meteen van een hoop gesleep af.”
”Dat zou oplichting zijn,” zei de man verontwaardigd, ”zo doe ik geen zaken.”
”Maar met mensen vergiftigen, heb je verder geen probleem?” sneerde ik hatelijk.
”Man wat bazel je toch,” hij was zichtbaar ontstemd dat ik twijfelde aan zijn integriteit.
”Ik vergiftig niemand” vervolgde hij, ”ik doe alleen maar goed. De mensen hebben baat bij mijn water.”
Ik werd laaiend, hier stond me iemand bij volle bewustzijn te belazeren. Zag ik werkelijk nou zo achterlijk uit. De man raadde mijn gedachten: ”Je hoeft je niet zo op te winden,” suste hij mijn gemoed. ”Ik heb dat bord” en hij wees naar de doodskop ”zelf opgehangen, kwestie van resources veilig stellen.”
Ik maak voorlopig geen nieuwe tekst voor het Limburgs Volkslied, ik ga mijn tijd nu nuttig besteden aan het zoeken naar mijn gat in de markt. Als het zover is laat ik het je weten.



(C)

FvdB

juli 2000


mailbus van Frants

terug naar klets