De klok.



Na een gedegen voorbereiding was het zover, we gingen zwemmen. Oma Lulu dat is dus mijn vrouw, (snap jum?) had onze kleindochter nog wat advies meegegeven. De strekking was: ”Als je een stuk ziet hoef je maar effe onder te duiken en twee meter bij opa vandaan te zwemmen en je bent onzichtbaar voor hem.”
Tot grote hilariteit vertelde ze haar dochter, hoe ze mij vroeger fopte als we samen gingen zwemmen en haar vriendjes ook in het zwembad waren. Opa was en is zonder bril zo blind als een mol onder het gazon en daarom kon oma (die nu nog arendsogen heeft) lekker met haar vriendjes sjansen. Tot mijn grote troost vond mijn kleindochter hett helemaal niet leuk dat haar moeder, mijn dochter, daarmee lachte; je houdt opa niet voor de gek ! Zo die zat.
Enfin we waren eindelijk in het water. Het waren de stille uurtjes in het bad en ik ging fanatiek baantjes trekken. Een paar momenten had ik foute gedachten (mijn aangeboren foute inborst) en hoopte dat door de een of andere chemische reactie tussen chloorwater en badpak van Lulu, krimp dan wel rek zou optreden. Niet dramatisch veel, maar net genoeg om haar te nopen bij mij om hulp cq bijstand te verzoeken. Ik hoorde haar al in het voorstadium van paniek vragen: ”Haal vlug een handdoek, mijn badpak valt me van de kont”, of iets van die strekking. Ik zou dan eerst doofheid veinzen, dan tergend langzaam enz.
Ik legde mijn zwarte schaduw het zwijgen op en concentreerde me weer op mijn baantjes.
Lulu hing ontspannen aan de kant toen ik per ongeluk bij haar opdook. Een vreemde snoeshaan, met hanig imponeergedrag, hing naast haar. Ik ging gewoon tussen hen in hangen, die vent moest effen op zijn plek gehangen worden. Ik verslikte me zogenaamd en blies een plens water in zijn smoel. Die snoeshaan mompelde mijn naam, verdomme ik herkende de stem h... et was haar jongste broer. Wat een stom toeval en altijd als je geen bril op hebt.
Beduusd droop ik af, ik ging me maar even diep schamen op de trapjes van het ondiepe gedeelte.
Godju, ik kon niet op de klok zien hoe laat het was. Ik wachtte tot een jongetje naast me kwam zitten.
”Hoe laat is het?” vroeg ik hem. Blij verrast keek hij me aan.
Op samenzweerders toon vroeg hij:
”Ken jij de klok ook nog niet?”



(C)

FvdB

mei 2000


mailbus van Frants

terug naar klets